LAKS

1

3 Vorig jaar heeft het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) de eerste editie van de taalgids uitgebracht. We hebben veel positieve reacties ontvangen en we horen steeds vaker dat organisaties, scholen en experts de tips uit onze taalgids hebben overgenomen. Zo wordt er steeds vaker van onderwijsrichtingen gesproken en gaan steeds meer mensen het gesprek aan over de taal die we gebruiken in het onderwijs. De afgelopen tijd hebben we ook weer verschillende organisaties en experts benaderd om met ons mee te denken over de taalgids. Welke woorden hebben we over het hoofd gezien? Welke suggesties werken toch minder goed en moeten worden herzien? Kunnen we tot nieuwe alternatieven komen? Het resultaat van deze gesprekken, en ons eigen voortschrijdend inzicht, is deze herziene, tweede editie van de taalgids. Proloog

5 Taal wordt gebruikt om betekenis te geven aan de wereld om ons heen. Woorden hebben gevolgen; ze bepalen hoe wij de wereld om ons heen (leren) zien. Taal kan ook negatief effect hebben op hoe wij de wereld herkennen en groeperen. Woorden kunnen bepaalde (groepen) mensen buitensluiten en benadelen. In sommige woorden zit namelijk een waardeoordeel verstopt waar we ons vaak niet bewust van zijn. Met deze taalgids wil het LAKS bijdragen aan een inclusiever schoolklimaat waarin iedere leerling gelijk is en wordt behandeld. Niet alleen binnen de muren van een school, maar ook op papier. Inclusief onderwijs begint immers met de manier waarop er over onderwijs en mensen binnen de school wordt gesproken. Deze taalgids focust zich daarom op taalgebruik in het onderwijs. Taal lost echter niet alles op. Taal is slechts het begin: er is nog veel meer actie nodig vanuit het onderwijsveld om een gelijkwaardig onderwijssysteem te creëren. De taalgids is in twee onderdelen verdeeld. Het eerste onderdeel gaat over taal in beleid en het tweede deel gaat over taal in de school en in de klas. In het eerste deel vragen we aandacht voor woorden die soms gebruikt worden in beleidsstukken, zoals rapporten. In het tweede deel vragen we juist aandacht voor taal die in de klas en op school wordt gebruikt. Dit gaat over vakspecifieke woorden en over hoe leerlingen en docenten aangesproken worden in de klas. Het LAKS is zich ervan bewust dat taal steeds in ontwikkeling is. Met deze taalgids vragen we beleidsmakers, docenten, schoolleiders, bestuurders en ander onderwijspersoneel om na te denken over de woorden die zij gebruiken. Voor sommige woorden stellen we alternatieven voor. Deze alternatieven zijn geen voorschriften, maar tips en ideeën. Bij alle suggesties die het LAKS doet, denken wij vanuit het principe ‘benoem zo specifiek en feitelijk mogelijk waarover je iets wil zeggen’. Omdat we ervoor willen zorgen dat deze taalgids constant in ontwikkeling is – net als onze taal – roepen we iedereen op om mee te werken aan deze gids. Ben je een leerling en wil je een aanvulling doen op of aanpassing maken in de taalgids? Laat het ons weten! Dit geldt ook voor beleidsmakers, onderwijspersoneel en andere betrokkenen. Aanvullingen of aanpassingen kun je mailen naar info@laks.nl. Elk jaar zorgt het bestuur van het LAKS dat de taalgids herzien wordt. Inleiding

7 Deel 1 - Taal in beleid 8 Deel 2 - Taal in de school en in de klas Dus, de taalgids: wat nu? Contact Proloog Inleiding Colofon 38 54 56 2 4 57 Onderwijsniveaus Onderwijsrichtingen Mavo Vmbo-tl Atheneum en gymnasium vwo Mbo-niveaus Entree, mbo 2, 3 of 4 Op- en afstromen Wisselen Zittenblijven Een jaar overdoen Hoog- en laagopgeleiden Mbo-, hbo-, en wo-opgeleiden en mensen zonder vervolgopleiding Mbo-leerlingen Mbo-studenten Thuiszittende leerlingen Nieuwkomers Leerlingen met een chronische ziekte of beperking Speciaal onderwijs Inclusief onderwijs Witte & zwarte scholen Achterstandsleerling leerlingen met een verhoogde kans op onderwijsachterstand 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 Gender: in de klas Gender: beroepsbenaming Discriminatie en racisme in de klas “Excellente” en “zwakke” scholen Verwijzingen naar het ‘vermogen’ van leerlingen Leerlingen met een chronische ziekte of beperking in de klas In de les 40 42 44 46 48 50 52

9 Landelijk beleid wordt gemaakt door verschillende onderwijspartijen, maar de doorslaggevende factor is altijd het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Het ministerie schrijft Kamerbrieven, rapportages en andere beleidsstukken. Daarnaast schrijven andere onderwijspartijen, zoals belangenorganisaties en sectorraden, adviezen en (onderzoeks) rapportages. Natuurlijk gebruiken we taal niet alleen in schriftelijke documenten, maar ook in hoe we over onderwijs praten in bijvoorbeeld debatten, overleggen en andere gesprekken. In al deze documenten en gesprekken gebruiken we woorden die vragen kunnen oproepen. Welke mensen worden er bijvoorbeeld bedoeld bij de term nieuwkomers? Over wie hebben we het als we spreken over achterstandsleerlingen? Waarom spreken we niet meer van witte en zwarte scholen? Ook hangen veel woorden die we in het onderwijs gebruiken samen met de verwachtingen die we hebben van leerlingen. Het onderwijs is erg gericht op hoge cijfers en op ‘hoge’ niveaus, die leerlingen idealiter moeten nastreven en halen. Het LAKS is van mening dat het onderwijs de focus moet leggen op een bredere ontwikkeling. De vraag wat bij een leerling past is veel belangrijker dan een hoog cijfer halen. Verschillende factoren hebben invloed op de kansen van leerlingen in het onderwijs. Denk hier bijvoorbeeld aan onderadvisering waar vooroordelen en racisme aan ten grondslag liggen. Vooroordelen en racisme dragen ook bij aan het in stand houden van segregatie in het onderwijs. Scholen waarop relatief veel leerlingen met een migratieachtergrond zitten, hebben vaak een relatief slechter imago. Het onderscheid dat hierin wordt gemaakt tussen leerlingen en scholen zorgt niet alleen voor een scheiding op scholen. Het zorgt ook voor een scheiding tussen verschillende lagen in de samenleving. Het is belangrijk om te reflecteren op hoe taal bijdraagt aan deze tweedeling, om uiteindelijk tot een inclusievere samenleving – in de school en daarbuiten - te komen. In het eerste deel van de taalgids gaan we in op termen als witte en zwarte scholen, onderwijsniveaus en hoog- en laagopgeleiden. Aan het begin van elke term behandelen we eerst de vraag waarom we voor dit woord aandacht vragen. Vervolgens geven we tips die je kunt gebruiken om dat wat je wil zeggen inclusiever te verwoorden.

onderwijsn onderwijsr Waarom vragen we hier aandacht voor? Als we het hebben over het praktijkonderwijs, vmbo, havo en vwo spreken we vaak van onderwijsniveaus. Vwo wordt vaak als ‘beter’ en ‘het hoogst haalbare’ gezien, terwijl vmbo als ‘lager’ of ‘slechter’ wordt gezien. Het woord niveau schept de indruk dat het ene beter is dan het ander. Het LAKS is van mening dat elk ‘niveau’ even goed en even waardevol is. Het zijn volgens ons niet zozeer niveaus, maar verschillende manieren van leren. Het is dus een kwestie van welke manier van leren het beste bij jou past. Soms onderscheiden we theoretische en praktische opleidingen. (Waarbij praktisch vaak wordt gezien als minder dan theoretisch.) Het LAKS is geen voorstander van deze aanduidingen. Vaak zijn opleidingen en onderwijsrichtingen een mix van theorie en praktijk en verschilt dat per vakgebied. Een duidelijke scheiding tussen theorie en praktijk bestaat dus niet.

11 niveaus richtingen Tips Het LAKS kiest ervoor om te spreken van onderwijsrichtingen. Weet je over welke onderwijsrichting het gaat? Benoem dan dat je het over het praktijkonderwijs, vmbo, havo of vwo hebt.

mavo vmboWaarom vragen we hier aandacht voor? Veel scholen gebruiken de term mavo in plaats van vmbo-tl. Waarom geven sommige scholen de voorkeur aan de term mavo in plaats van vmbo-tl? Volgens het LAKS heeft dit te maken het imago van het vmbo. Helaas is dit vaak negatief. Scholen gebruiken dan ‘mavo’ om het imago van de school op te krikken en niet te scharen onder het negatiever beoordeelde ‘vmbo-school’. Het gebruiken van zowel vmbo-tl als mavo kan bovendien verwarrend zijn, omdat het over hetzelfde gaat. Categorale vmbo-tl scholen gebruiken ook vaak mavo in de naam van de school om de school aantrekkelijker te maken. Het gebruiken van een andere noemer voor een onderwijsrichting of het oprichten van aparte locaties voor alleen vmbo-tl leerlingen is echter geen oplossing voor het imagoprobleem van het vmbo. Deze scheiding werkt het negatieve imago van het vmbo juist in de hand, omdat de meer theoretische leerweg van het vmbo wordt gescheiden van kader en basis (die worden gezien als meer praktisch en daarom als minderwaardig). Daarnaast zorgen categorale scholen en het vroegtijdig scheiden van leerlingen in verschillende onderwijsrichtingen voor segregatie in het onderwijs. Het LAKS is daarom voorstander van brede scholen en brede brugklassen, zodat leerlingen elkaar tegenkomen en van elkaar kunnen leren.

13 -tl Tips Het LAKS geeft de voorkeur aan vmbo-tl. Zo voorkom je onduidelijkheid over verschillende onderwijsrichtingen en voorkom je dat het vmbo-tl als ‘beter’ wordt gezien ten opzichte van andere leerwegen in het v(m)bo. In de wet worden veel verschillende termen gebruikt voor hetzelfde. Zo wordt er vbo (voorbereidend beroepsonderwijs), vmbo en mavo gebruikt. Het helpt als ook in de wet consistent wordt omgegaan met vmbo-tl. Het LAKS is voorstander van brede scholen – een school waar alle onderwijsrichtingen (samen) les krijgen – om segregatie tegen te gaan.

Waarom vragen we hier aandacht voor? Het vwo wordt opgesplitst in twee richtingen: atheneum en gymnasium. Er is geen verschil in het niveau van de lessen. Het enige verschil tussen de twee richtingen is dat het gymnasium één à twee extra vakken doet: Grieks en Latijn. Ook krijgen ze klassieke culturele vorming (kcv) in plaats van culturele kunstzinnige vorming (ckv). Wel wordt gymnasium vaak als ‘beter’ gezien en bestaan er ook categorale gymnasia: scholen waar alleen gymnasium wordt gegeven. Daarom is het LAKS voorstander om beide richtingen vwo te noemen. Het LAKS is geen voorstander van categorale gymnasia - of categorale scholen voor welke onderwijsrichting dan ook, zoals we ook in het hoofdstuk hiervoor hebben beschreven. Leerlingen groeien zo op in gesloten bubbels en komen al vanaf hun 12e niet meer in aanraking met mensen die op een andere onderwijsrichting les krijgen. vwo

15 Tips Onderscheid blijven maken in gymnasium of atheneum leidt tot versterkte ideeën over betere onderwijsrichtingen en prestatiedruk. Het LAKS is er daarom voorstander om zowel gymnasium als atheneum als vwo te benoemen.

mbo-niv Waarom vragen we hier aandacht voor? Op het mbo wordt er ook verschil gemaakt tussen verschillende ‘niveaus’. Zo kun je een entree (niveau 1), niveau 2, 3 of 4 opleiding doen. Ook hier wordt weer een hiërarchisch beeld geschetst. De niveaus verschillen in manier van leren en niet zozeer in hoe ‘moeilijk’ een niveau is. Daarom roepen LAKS en JOBmbo op om te spreken van entree, mbo 2, mbo 3 en mbo 4, zonder het woord ‘niveau’ erbij. We spreken van verschillende opleidingsvormen en niet van niveaus. Een ander alternatief is het benoemen van opleidingen bij hun oorspronkelijke benaming, zoals dat bij entreeopleidingen (niveau 1) al gebeurt. Het LAKS ziet graag dat dit voor de andere mbo-opleidingsvormen ook gangbaarder wordt gemaakt. Mbo niveau 1 = entreeopleiding Mbo niveau 2 = basisberoepsopleiding Mbo niveau 3 = vakopleiding Mbo niveau 4 = middenkader- en specialistenopleiding entree, m 3 of 4

17 veaus mbo 2, Tips Het LAKS en JOBmbo spreken van entreeopleiding en van mbo 2, mbo 3 en mbo 4. Aangezien de benamingen voor mbo 2, mbo 3 en mbo 4 minder bekend zijn dan de oorspronkelijke benamingen, kiezen wij hier voor de tussenstap: het woord ‘niveau’ weglaten. Stimuleer het gebruik van de oorspronkelijke benamingen, zoals bij de entreeopleiding al wordt gedaan. Dan focussen we meer op wat je leert in plaats van op welke opleidingsvorm ‘beter’ is dan de ander.

wissele Waarom vragen we hier aandacht voor? Als er wordt gewisseld tussen verschillende onderwijsrichtingen, zoals van vmbo naar havo of van havo naar vmbo, wordt er vaak gesproken van op- en afstromen. Als je van vmbo naar de havo switcht of van havo naar het vwo, wordt dat vaak opstromen genoemd. Dit omdat havo en vwo als ‘hogere niveaus’ worden gezien. Als je van vwo naar havo switcht of van havo naar vmbo, wordt dat afstromen genoemd. Dit omdat havo ten opzichte van vwo als ‘lager’ wordt gezien en vmbo als ‘lager’ dan havo (en vwo). Ook hier geldt – net als bij het woord onderwijsniveaus – dat er een waardeoordeel wordt gehangen aan de verschillende onderwijsrichtingen. Vorig jaar opperde het LAKS de term doorstromen ter vervanging van op- en afstromen. Dat liet volgens ons zien dat je kunt switchen zonder dat dat beter dan wel slechter is. Wij merkten echter dat mensen van door- en terugstromen gingen spreken. Ook wordt de term doorstromen vaak gebruikt voor van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs gaan. Daarom denken we nu dat switchen of wisselen betere termen zijn. op- en af

19 enfstromen Tips Het LAKS gebruikt de term wisselen. Met deze term wil het LAKS benadrukken dat elke onderwijsrichting evenveel waard is. Benoem het altijd zo specifiek mogelijk. Weet je van en naar welke onderwijsrichting de leerling wisselt? Benoem dat dan.

Waarom vragen we hier aandacht voor? Zittenblijven heeft een negatieve ondertoon. Niemand wil blijven zitten. Het LAKS is echter van mening dat het helemaal niet altijd negatief hoeft te zijn dat je een jaar overdoet. Onderwijs moet gaan over je eigen ontwikkeling en soms is het goed om daar wat extra tijd voor te nemen door een jaar nog een keer te doen. een jaa overdo

21 ar oen Tips Vorig jaar tipte het LAKS de term doubleren, maar we merken dat deze term niet toegankelijk genoeg is. Daarom gebruikt het LAKS nu liever een jaar overdoen, omdat we vinden dat hier een minder negatieve ondertoon aan hangt dan zittenblijven. Het LAKS roept op om te blijven benadrukken dat het onderwijs gaat om eigen ontwikkeling en persoonlijke groei, niet om hoge cijfers en zo snel mogelijk slagen.

Waarom vragen we hier aandacht voor? Ook bij de termen hoogopgeleiden en laagopgeleiden komt het waardeoordeel, dat eerder al naar voren kwam bij onderwijsniveaus en op- en afstromen, weer terug. De ene opleiding wordt gezien als ‘beter’ en dus ‘hoger’, de andere opleiding als ‘minder’ en ‘lager’. Vaak worden wo- en hbo-opleidingen gezien als ‘hoog’ en mbo-opleidingen als ‘laag’. Vaak wordt het alternatief theoretisch/praktisch opgeleid genoemd. Het LAKS is hier geen voorstander van, omdat er geen eenduidig verschil is tussen theoretische en praktische opleidingen. Vaak hebben opleidingen namelijk een praktisch én een theoretisch deel. En opleidingen die vaak als theoretisch worden gezien, zoals rechten, komen ook voor op het mbo. En opleidingen die meer neigen naar de praktische kant, zoals verpleegkunde, komen ook voor op het hbo en wo. Het LAKS vindt dit alternatief daarom geen oplossing. In lijn met het verschil tussen ‘hoog’ en ‘laag’ onderwijs, worden het hbo en wo ook wel hoger onderwijs genoemd. Er wordt dan een verschil gemaakt tussen het mbo en het hoger onderwijs. Een beter alternatief volgens ons, is om te spreken van vervolgonderwijs. Zo praat je ook over het mbo en stimuleer je de gelijke waardering van mbo-studenten en daarmee ook van vmbo-leerlingen. mbo-, hbo-, en wo-opgeleide zonder vervol hoog- en laago

23 n en en mensen lgopleiding opge Tips Het LAKS benoemt de opleidingen waar het om gaat liever specifiek. Dus benoem het als het gaat om iemand die een wo-opleiding, een hbo-opleiding, een mbo- opleiding of iemand die geen vervolgopleiding heeft gedaan. Spreek van vervolgonderwijs in plaats van hoger onderwijs, om de gelijke waardering van het mbo te stimuleren.

Waarom vragen we hier aandacht voor? Sinds studiejaar 2020-2021 heten mbo’ers officieel studenten. Hiervoor werden mbo’ers leerlingen of deelnemers genoemd. Dit bracht meerdere problemen met zich mee. Zo werd een mbo-opleiding doen niet gezien als studeren, kregen mbo’ers geen studentenpas en hadden ze dus bijvoorbeeld geen recht op studentenkorting, kwamen ze niet binnen in bepaalde cafés en werden ze buitengesloten van introductieweken. Dit gebeurt helaas nog steeds vaak, maar gelukkig is het nu wel wettelijk vastgelegd dat mbo’ers studenten zijn. JOB mbo zet zich in voor deze en andere belangen van mbo-studenten, zo vragen zij onder andere aandacht voor taalgebruik richting mbo studenten middels het Manifest: Zoek de breedte op! mbboo--sleteu

25 eu rdl ei nngt ee nn Tips Het LAKS en JOBmbo noemen mensen die een mbo-opleiding doen altijd studenten. Gebruik ook geen alternatieven voor leerlingen. Zo worden ook wel eens woorden gebruikt zoals cursisten. Mbo’ers zijn studenten.

Waarom vragen we hier aandacht voor? De term thuiszitters wordt gebruikt voor een groep leerlingen die om verschillende redenen niet naar school (kunnen) gaan. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap definieert thuiszitters als: leerlingen die ingeschreven zijn op school, maar langer dan vier weken thuiszitten. Het kan ook gaan om leerlingen die, zonder daar vrijstelling voor te hebben, niet op een school staan ingeschreven. Het LAKS is zich ervan bewust dat de problematiek waar thuiszitters mee te maken hebben complex is. Er is dan ook een bepaald ongemak met de term thuiszitters, omdat het geen recht doet aan alle complexe situaties van leerlingen die niet naar school (kunnen) gaan. Deze leerlingen zitten ook niet per definitie thuis zonder onderwijs; accurater is het dat deze leerlingen geen onderwijs volgen op een fysieke school. De term thuiszitters kan de indruk wekken dat deze leerlingen uit eigen wil thuis zitten en daar niet veel of niets (aan school) doen. Dit is vaak niet het geval. Ze werken aan hun mentale of fysieke gezondheid en volgen soms thuis onderwijs (mits school dit faciliteert). In dit geval zou je ze ook thuiswerkers of thuisleerlingen kunnen noemen. De term thuiszitters suggereert ook dat het aan de leerling ligt dat diegene niet naar school kan, terwijl het vaak aan het beleid, het onvermogen of aan de inflexibiliteit van professionals op school ligt. De school is er verantwoordelijk voor om in het kader van het recht op onderwijs en de zorgplicht te zorgen dat iedere leerling onderwijs kan volgen. In beleid wordt er daarnaast gesproken over schoolaanwezigheid om leerlingen te stimuleren om onderwijs te volgen. Hoewel de gedachte en het beleid erachter oké zijn, suggereert de term schoolaanwezigheid een fysieke aanwezigheid. En dat is nu vaak, zeker bij ‘thuiszitters’, het probleem. Daarom raden we aan om het over onderwijsdeelname te hebben. Dan neem je ook het onderwijs dat niet fysiek op de school locatie plaatsvindt mee. thuiszittende

27 e leerlingen Tips Het LAKS heeft nog geen alternatief voor thuiszitters waar we helemaal tevreden over zijn. Je zou vaker kunnen benoemen dat thuiszitters juist ook hard aan het werk zijn – thuiswerkers, of kunnen benoemen dat het hier om leerlingen gaat – thuisleerlingen. Niet alle thuiszittende leerlingen volgen echter onderwijs, waardoor ook bij deze term ongemak blijft bestaan. Als je het over thuiszitters hebt, betrek dan ook altijd de doelgroep waar je het over hebt. Vraag aan de leerlingen zelf hoe zij genoemd willen worden. Bespreek ook, als jij zelf niet tot deze groep behoort, de inhoud van wat je wilt zeggen en/of schrijven. Wees je bewust van de verschillen binnen de groep die als thuiszitters wordt bestempeld. Spreek van onderwijsdeelname in plaats van schoolaanwezigheid.

Waarom vragen we hier aandacht voor? Het LAKS vraagt regelmatig aandacht voor de kwaliteit van het onderwijs aan nieuwkomers. Zo staan er docenten met weinig tot geen ervaring met het geven van NT2 voor de klas bij Internationale Schakelklassen (ISK) en Eerste Opvang Anderstaligen (EOA). Ook zijn er te weinig onderwijsplekken, waardoor niet alle nieuwkomers de mogelijkheid hebben om onderwijs te volgen – waar zij wel recht op hebben. Het LAKS ziet dat door het politieke debat over asiel en migratie, er te weinig aandacht is voor het recht op onderwijs voor nieuwkomers. Hoe kunnen we met taal voorkomen dat nieuwkomers als tweederangs leerlingen worden gezien? De term nieuwkomers wordt onder andere gebruikt voor personen die niet in Nederland geboren zijn en naar Nederland zijn gekomen om hier voor een langere tijd te blijven. Zowel vluchtelingen, statushouders, arbeidsmigranten en studenten vallen onder deze term. Daarnaast kunnen nieuwkomers leerlingen op ISK-scholen en het reguliere onderwijs zijn. De term nieuwkomers duidt dus niet op één homogene groep. Het LAKS vraagt vaak aandacht voor het onderwijs op ISK- en EAO-scholen. We willen beleidsmakers meegeven dat zij vaker naar ISK- en EAO-leerlingen moeten luisteren. Ons onderwijssysteem is zeker niet altijd ‘beter’ dan dat in het land van herkomst. Luister daarom eens wat vaker naar leerlingen die andere ervaringen hebben met andere (onderwijs)systemen, daar kunnen we veel van leren.

29 Tips Weet over wie je het hebt als je praat over nieuwkomers. En bedenk ook of er een term is die dichter bij de groep staat die je wilt benoemen. Praat met nieuwkomers, niet alleen maar over. Ga niet uit van vooroordelen.

Waarom vragen we hier aandacht voor? In het onderwijs gebruiken we verschillende termen om leerlingen met een beperking aan te duiden. Zo worden woorden als ‘handicap’, ‘ondersteuningsbehoefte’ en ‘beperking’ gebruikt. Maar hoe zorg je ervoor dat de taal die je gebruikt geen (onbedoelde) vooroordelen versterkt? Zorg ten eerste altijd dat je de mensen waarover je iets wilt zeggen en/of schrijven betrekt bij wat je aan het doen bent/ bij het maken van beleid. Veel mensen kiezen ervoor om te spreken van ‘mensen met een beperking’. Dit kan dan gaan over een fysieke of verstandelijke beperking of over neurodivergentie. Het is daarnaast goed om te weten dat niet alle mensen blij zijn met de aanduiding ‘beperking’ of ‘neurodivergent’. Een reden hiervoor kan zijn dat mensen niet beperkt zijn en ook niet afwijken van iets wat ‘gewoon is’, maar worden beperkt en bestempeld als ‘anders’ omdat het onderwijs, en de samenleving als geheel, niet inclusief is. Ook vinden sommige mensen het fijn om de persoon voorop te stellen, dus door te zeggen: leerling met een beperking. Er zijn ook mensen die van mening zijn dat een beperking/handicap niet los te koppelen is van de persoon en vinden het belangrijk dat dat deel van hun identiteit als eerste wordt genoemd. Dan spreek je bijvoorbeeld van gehandicapte leerlingen.

31 Tips Vraag altijd aan de groep waar je het over wilt hebben hoe zij genoemd willen worden in plaats van uit te gaan van aannames. Schrijf je over iets algemeens? Gebruik termen dan afwisselend, dan kom je tegemoet aan wisselende voorkeuren. Weet je wat de beperking van een leerling is en is het relevant om te benoemen? Benoem het dan zo specifiek mogelijk. Het LAKS gebruikt liever leerlingen met een chronische ziekte of beperking en alleen als dit relevant is om te benoemen. Ook gebruiken we leerlingen met een (extra) ondersteuningsbehoefte als we het hebben over leerlingen in passend onderwijs.

speciaal o Waarom vragen we hier aandacht voor? In het onderwijsveld is er veel discussie over speciaal- en passend/inclusief onderwijs. Sommige leerlingen en onderwijspartijen zijn voorstander van een scheiding tussen speciaal en regulier onderwijs. Op deze manier kan er namelijk maatwerk worden geleverd voor ‘speciale’ behoeften van leerlingen. Het LAKS is meer voorstander van inclusief onderwijs, waarbij er op elke school aandacht is voor elke leerling en diens behoeften. Er zijn volgens ons geen ‘speciale’ behoeften; alleen maar basisbehoeften en leerlingen moeten op elke school terechtkunnen ongeacht de ondersteuning die nodig is. Bovendien vindt het LAKS het een gemis als leerlingen elkaar niet tegenkomen, door het scheiden van speciaal en regulier onderwijs. Volgens het LAKS moeten scholen daarom zo worden ingericht dat ze kunnen inspelen op de verschillende ondersteuningsbehoeften die leerlingen kunnen hebben. We roepen beleidsmakers op om na te denken over welke taal ze gebruiken wanneer zij het over speciaal en regulier onderwijs hebben. Spreek bijvoorbeeld niet van ‘speciale’ behoeften, maar erken dat dit basisbehoeften zijn die in het reguliere onderwijs nog geen plek hebben terwijl dat wel zo zou moeten zijn. We snappen ook dat het nog moeilijk te realiseren is om speciaal onderwijs en regulier onderwijs samen te voegen. Er gaan nog te veel dingen fout, zowel in het speciaal als in het regulier onderwijs. In beide vormen van onderwijs wordt er nog lang niet altijd voldaan aan de behoeften van leerlingen. Een systeemverandering is dan ook nodig om dit te realiseren, met oog voor alle leerlingen. inclusief o

33 onderwijs Tips Ga in gesprek met belangenorganisaties als je het hebt over leerlingen die op het speciaal onderwijs zitten, bijvoorbeeld met LBVSO. Let op validistisch taalgebruik als je praat over leerlingen op het speciaal onderwijs. Spreek bijvoorbeeld niet van speciale behoeften, maar van basisbehoeften. Het LAKS roept op tot een verbreding van het hoorrecht, zodat elke leerling mee kan praten over de ondersteuning die ze krijgen en nodig hebben. onderwijs

Waarom vragen we hier aandacht voor? De termen witte en zwarte scholen werden gebruikt om scholen te beschrijven aan de hand van het percentage leerlingen met een migratieachtergrond die op die school zitten. Witte scholen zijn dan scholen waar minder dan 50% van de leerlingen een migratieachtergrond heeft. Zwarte scholen zijn scholen waar meer dan 50% van de leerlingen een migratieachtergrond heeft. In deze tweedeling speelt ook sociaaleconomische klasse een rol. Op witte scholen zitten relatief meer leerlingen met ouders uit een hogere sociaaleconomische klasse dan op zwarte scholen. Nu lijkt het misschien alsof het alleen om ‘feiten’ gaat, maar deze tweedeling in scholen geeft aan dat er veel segregatie is in het onderwijs en deze tweedeling versterkt zelf ook deze segregatie. Met de term zwarte scholen komen namelijk vooroordelen en aannames. Zo zijn er vooroordelen over de sociale veiligheid op deze scholen en over de leerprestaties. Ook hebben we het wel eens over de witte vlucht, de trend dat witte ouders liever voor witte scholen kiezen. Hierdoor neemt segregatie in het onderwijs toe. Door segregatie ontmoeten leerlingen elkaar steeds minder, leerlingen groeien op in hun eigen ‘bubbel’. Het is goed voor de ontwikkeling van leerlingen en voor een inclusieve samenleving om in aanraking te komen met verschillende groepen mensen. Zo kun je van elkaar leren en leer je buiten je eigen referentiekaders te denken. Gelukkig worden de termen witte en zwarte scholen nauwelijks meer gebuikt. Soms duikt het nog ergens op. Het LAKS vraagt om deze reden aandacht voor de termen witte en zwarte scholen en voor segregatie in het algemeen. witte & zw scholen

35 warte Tips Het LAKS adviseert om zo specifiek mogelijk te zijn als je het hebt over segregatie in het onderwijs. Gebruik de termen witte en zwarte scholen niet. Mocht het nodig zijn om de populatie van een school in kaart te brengen of te benoemen, wees dan zo specifiek mogelijk. Het kan soms juist goed zijn om wel ‘kleur’ te benoemen. Heb je het bijvoorbeeld over de ervaringen van een specifieke groep leerlingen, benoem deze groep dan. Ervaringen van leerlingen die vaak niet specifiek worden benoemd– zoals die van Zwarte leerlingen en/of leerlingen van kleur – worden namelijk vaak over het hoofd gezien als we alleen spreken van leerlingen in het algemeen.

Waarom vragen we hier aandacht voor? De term achterstandsleerling wordt gebruikt om leerlingen te beschrijven van wie de ouders geen vervolgopleiding hebben gehad, of mbo 1 of 2 hebben afgerond. Soms wordt ook de term leerling met een achterstandsscore gebruikt. Hier speelt het idee mee dat leerlingen van wie de ouders geen opleiding hebben gehad of een mbo 1 of 2 hebben afgerond een groter risico lopen op een achterstand in het onderwijs. Etnische achtergrond en sociaaleconomische klasse spelen hierin ook een rol. Scholen waar veel achterstandsleerlingen op zitten, worden vaak achterstandsscholen genoemd. Het LAKS erkent dat er kansenongelijkheid is in het onderwijs. De term achterstandsleerling kan suggereren dat de schuld van kansenongelijkheid bij de leerling ligt. Het wekt de indruk dat deze leerlingen altijd een achterstand hebben, maar zo simpel is het niet. Deze leerlingen hebben vaak minder kansen en hebben minder privileges die zij kunnen gebruiken in hun leven. Daardoor hebben zij een verhoogde kans op achterstanden. Daarom spreken wij liever van ‘leerlingen met een verhoogde kans op onderwijsachterstand’. Dit neemt de suggestie weg dat leerlingen met een achterstand geboren worden of dat de achterstand aan hun ligt, maar hebben we nog steeds de woorden om te praten over kansenongelijkheid en over welke groepen leerlingen hier het meest de dupe van zijn.

37 Tips Het LAKS kiest ervoor om ‘leerlingen met een verhoogde kans op onderwijsachterstand’ en ‘scholen met relatief veel leerlingen met een verhoogde kans op onderwijsachterstand’ te gebruiken. Zo erkennen we segregatie en kansenongelijkheid zonder deze te koppelen aan de leerling zelf.

39 Niet alleen in beleid, maar ook in de school heeft iedereen te maken met taal. Daarbij kun je denken aan uitdrukkingen en benamingen die in de klas worden gebruikt of in lesmateriaal voorkomen. Deze kunnen, bedoeld en onbedoeld, uitsluitend werken. Om een inclusieve schoolomgeving te creëren, voor iedereen die zich in de school begeeft, is het belangrijk dat er bewust wordt omgegaan met taal: Hoe spreken we leerlingen aan in de klas? Hoe praten we over onze gedeelde geschiedenis en over de samenleving? Hoe reflecteert taal hoe we denken over verschillende leerlingen? Hoe praten we over onderwijspersoneel? Woorden kunnen op den duur een negatieve lading krijgen. Daarom is het belangrijk om hierover met elkaar het gesprek aan te gaan en dit gesprek te blijven voeren. In dit deel behandelen we termen en situaties die zich kunnen voordoen op school, in de klas, en in de les. Bij een aantal termen doen we suggesties, bij een aantal termen of situaties ligt de focus op bewustwording van de invloed van taal. Denk dan ook vooral mee over alternatieven!

Waarom vragen we hier aandacht voor? Het is belangrijk om te erkennen dat genderidentiteit breder is dan alleen vrouw en man. Ondanks dit besef wordt er in onze taal nog vaak teruggegrepen naar een traditionele tweedeling tussen mannen en vrouwen. In de klas zie je dit bijvoorbeeld terug in hoe leerlingen worden aangesproken, zoals “goedemorgen jongens en meiden”, of hoe groepjes worden gevormd: jongens tegen de meiden. De manier waarop we over gender praten, beïnvloedt wat als normaal wordt beschouwd en wat niet. Het is belangrijk om op school voor een sfeer te zorgen waarin iedereen zich welkom en gezien voelt. Als we de klas dus blijven indelen in jongens en meiden, kan dat ervoor zorgen dat leerlingen die zich niet zo identificeren worden buitengesloten. Daarom is het beter om deze tweedeling te vermijden. Bij het maken van groepjes voor opdrachten kan je bijvoorbeeld simpelweg de klas op alfabetische volgorde verdelen. Hetzelfde geldt voor het aanspreken van docenten. Vaak gebruiken leerlingen “meneer” of “mevrouw”, terwijl dit niet voor iedereen passend is. Het tonen van respect voor iemands genderidentiteit kan je doen door ernaar te vragen. Bijvoorbeeld door te informeren hoe iemand aangesproken wil worden, te vertellen welke voornaamwoorden jij gebruikt en te vragen met welke voornaamwoorden zij willen worden aangesproken. Daarnaast zijn bepaalde voorzieningen op school nog niet inclusief voor alle genderidentiteiten, zoals toiletten en kleedkamers. Het is belangrijk om na te denken over manieren om deze ruimtes toegankelijk te maken voor iedereen door bijvoorbeeld gendervrije voorzieningen te faciliteren. gender: in de kla

41 as Tips Om genderinclusief taalgebruik te gebruiken in de klas, adviseert het LAKS om bijvoorbeeld goedemorgen leerlingen of goedemorgen allemaal te zeggen en niet goedemorgen jongens en meisjes. Ook kun je oefenen met verschillende voornaamwoorden in de klas. Bijvoorbeeld door opdrachten te maken met zinnen over hen en die in plaats van alleen met hij en zij. Als je opdrachten in groepjes maakt, verdeel de klas dan niet aan de hand van gender. Ga met elkaar het gesprek aan over gender. Benadruk dat er meer genderidentiteiten zijn dan jongens en meisjes en vraag eens aan leerlingen en/of docenten hoe zij zich identificeren. Let hierbij wel op dat er een veilige sfeer is en dat je iemand niet een genderidentiteit ‘oplegt’. Wat staat er op de schoolpas en in de schooladministratie? Kan er ook worden gekozen voor een X op de schoolpas in plaats van alleen M en V? En is het überhaupt nodig om het geslacht van een leerling te registreren? Kijk eens naar handreikingen van bijvoorbeeld het GSA-netwerk, zoals de Safe Plees handreiking over een veilige wc voor iedereen. Ook is Het Gender DoeBoek van Transgender Netwerk een aanrader. Heb je vragen over seksuele geaardheid en/ of genderidentiteit, of voel je als leerling of onderwijspersoneel onveilig op school en wil je daarover praten met een (ervarings-) deskundige, dan kun je gratis terecht bij Het Regenboogloket en bij Genderpraatjes.

Waarom vragen we er aandacht voor? Bij veelvoorkomende beroepsbenamingen denken we vaak aan mannen. Denk bijvoorbeeld aan docent, schoolleider, leraar, directeur of een meer voor de hand liggend voorbeeld: brandweerman. Als een vrouw deze functie bekleedt, veranderen we vaak de beroepsbenaming naar bijvoorbeeld docente, schoolleidster, lerares, directrice of brandweervrouw. Waarom veranderen we de benaming van het beroep als een vrouw deze functie uitoefent? Soms wordt ook het bijvoeglijk naamwoord vrouwelijke gebruikt, bijvoorbeeld vrouwelijke conciërge. Dit wordt zelden gedaan bij mannen: we spreken bijvoorbeeld bijna nooit van een mannelijke conciërge. We vinden het belangrijk dat beroepsbenamingen gendervrij zijn. Mensen die zich niet identificeren als mannen kunnen namelijk ook docent, directeur of schoolleider zijn, zonder dat er een aanpassing nodig is op deze woorden. bgeernode eprs: b

43 benaming Tips Het LAKS gebruikt bijvoorbeeld docent, directeur en schoolleider. We veranderen deze woorden dus niet als het niet gaat over mannen. Het zijn op zichzelf al inclusieve woorden. Het LAKS gebruikt liever gendervrije termen voor beroepsbenamingen waar man in voorkomt. Zo zien we dat sommige opleidingen hun naam veranderen van ‘Opleiding timmerman’ naar ‘Opleiding timmerkracht’. Op die manier worden opleidingen en beroepen ook aantrekkelijker voor mensen die zich niet als man identificeren.

discriminatie in de klas Waarom vragen we hier aandacht voor? Het komt helaas nog veel voor dat leerlingen en onderwijspersoneel op school negatieve stereotyperingen, racisme en andere vormen van discriminatie meemaken. Het is belangrijk om op school een omgeving te creëren waar iedereen zich veilig en geaccepteerd voelt. Er mag geen enkele plaats zijn voor racisme of ander uitsluitend en/of discriminerend gedrag en taalgebruik. Omdat het pijnlijk kan zijn om hier terug te lezen om welke woorden het dan bijvoorbeeld gaat, en omdat het onmogelijk is hier een uitputtende lijst te presenteren, willen we hier vooral aandacht vragen voor de invloed die racistische en discriminerende taal heeft op de levens van mensen. We moedigen scholen aan om gelijkheid en inclusie te bevorderen. Draag als school uit dat iedereen gelijkwaardig is en erbij hoort en spreek hier zowel leerlingen als docenten op aan. Dit kan de school ook opnemen in het schoolbeleid. Om daadwerkelijk iedereen in de school een fijne omgeving te bieden, benadrukken we het belang van praten over discriminatie, racisme en racistisch en stereotyperend taalgebruik. Juist als dit spannend is. Klassenoverleggen en teamoverleggen zijn goede momenten om gesprekken te voeren over wat gewenst taalgebruik is en wat je kunt doen als het misgaat. Check hiernaast onze tips.

45 e & racisme Tips Het LAKS adviseert dat scholen een antidiscriminatiebeleid hebben, al dan niet geïntegreerd in hun sociale veiligheidsbeleid, waarin afspraken staan over de omgang met elkaar op school. Het LAKS adviseert ook dat er actief aandacht wordt besteed aan het bespreken van racisme en andere vormen van discriminatie, bijvoorbeeld bij lessen burgerschap of mentoruren. Door met elkaar te praten over racisme en discriminatie leren leerlingen en onderwijspersoneel steeds beter te herkennen waar en wanneer dit voorkomt in en buiten de school. Zo krijgen zij ook handvatten om racisme en discriminatie bespreekbaar te maken. Het LAKS adviseert om experts en ervaringsdeskundigen te betrekken bij het leren voeren van deze gesprekken.

Waarom vragen we hier aandacht voor? In de vorige editie van de taalgids riepen we op om te stoppen met het predicaat ‘Excellente School’. Dit is gelukt! In 2023 is het predicaat afgeschaft en daar zijn wij erg blij mee. Door sommige scholen aan te merken als excellente scholen worden andere scholen in de ogen van sommige mensen minder goed. Dit terwijl dat nog steeds goed presterende scholen kunnen zijn. Een label als ‘excellent’ zou bovendien onnodig moeten zijn, omdat we ernaar moeten streven dat alle scholen dat zijn. In plaats van excellentie-keurmerken moeten we investeren in alle scholen en juist nog het meest in scholen die extra steun kunnen gebruiken. Het LAKS is daarnaast kritisch op het label ‘zeer zwak’. Deze term wordt door de Inspectie van het Onderwijs gebruikt voor scholen die onvoldoende onderwijsresultaten realiseren. En die daarnaast op cruciale onderdelen van het onderwijsleerproces of het schoolklimaat onvoldoende kwaliteit laten zien. Een lijst van deze ‘zeer zwakke’ scholen is in te zien door ouders, leerlingen en onderwijspersoneel. Het gebruik van dit label heeft hierdoor een negatieve invloed op het imago van de school en de leerlingen. Het leidt tot vooroordelen over de school zelf en de leerlingen die daar onderwijs volgen. Het kan daardoor voorkomen dat docenten liever kiezen voor een school die ‘goed’ staat aangeschreven dan voor een school met het label ‘zeer zwak’. Hierdoor groeit de ongelijkheid tussen scholen en krijgen leerlingen op een ‘zeer zwakke’ school steeds minder goed onderwijs. Ouders, leerlingen en onderwijspersoneel hebben op een toegankelijkere manier inzicht nodig in waarom een school als ‘zeer zwak’ wordt bestempeld en welke herstelopdrachten de school heeft gekregen. Daarnaast is het beter om te focussen op het helpen en verbeteren van de school, zonder dat er negatieve labels worden gebruikt die problemen op school alleen maar uitvergroten en reproduceren. Het LAKS erkent dat er scholen zijn die niet goed presteren en vindt het belangrijk dat daar aandacht voor is, maar vindt het gebruik van het label ‘zeer zwak’ niet constructief. Wij nodigen het onderwijsveld uit om met ons mee te denken over een constructievere term. “excellente

47 e” en Tips Realiseer je dat het label ‘zeer zwak’ niet geldt voor de leerlingen die op deze school zitten. Het LAKS is nog op zoek naar een constructieve term voor ‘zeer zwak’. Het LAKS vindt het belangrijk dat ouders, leerlingen en onderwijspersoneel inzicht hebben in de kwaliteit van de school. Wel vindt het LAKS dat de informatie over ‘zeer zwakke’ scholen toegankelijker moet. Zo hebben zij meer inzicht welke specifieke problemen op de school spelen en krijgen ze een genuanceerder beeld van de school. “zwakke” scholen

Waarom vragen we hier aandacht voor? Op school en in de klas kan het vaak voorkomen dat het vermogen van leerlingen wordt benoemd. Daarbij kun je denken aan de ‘slimme kinderen’, de leerlingen die slagen met cum laude of honours en leerlingen die mogen meedoen in plusklassen. Al deze onderscheidingen kunnen ervoor zorgen dat leerlingen zich minder goed voelen over hun eigen capaciteiten en vermogens als ze dit soort onderscheidingen niet krijgen. Elke leerling is ergens goed in. We moeten ons er daarom bewust van zijn welke capaciteiten we uitlichten en welke hoger worden gewaardeerd. Vaak zijn dat de cognitieve vermogens. Dit vertaalt zich bijvoorbeeld ook naar een stereotypering als ‘pretpakket’ voor het profielpakket Cultuur & Maatschappij (C&M). Hoewel dit profiel niet makkelijker is dan andere profielpakketten wordt dit wel vaak zo benoemd en daardoor als zodanig gezien. Hetzelfde geldt voor het idee dat het knapper is om vwo te doen dan vmbo, terwijl het onderwijsrichtingen zijn met heel verschillende uitgangspunten en het een niet beter is dan het ander. Het is goed om bewust om te gaan met het aanbrengen van onderscheid, zowel in klassen als tussen onderwijsrichtingen. Bewust omgaan met typeringen van verschillende (groepen) leerlingen kan ons behoeden om in vooroordelen te vervallen. verwijzingen het van leerlinge

49 n naar en Tips Het LAKS adviseert om bewust om te gaan met het benoemen van de capaciteiten van leerlingen. Complimenteer leerlingen bijvoorbeeld wel op hun leerproces en welke groei ze hebben doorgemaakt, maar probeer te vermijden om leerlingen op basis van hun verondersteldze capaciteiten uit te lichten. Het LAKS adviseert om goed na te denken over de termen die we gebruiken voor extra activiteiten zoals plusklassen. Let ook op uitspraken over onderwijsrichtingen als ‘Deze werkhouding past niet bij een havo-klas’ of ‘Wat zijn jullie stil voor vmbo’ers’. Deze zijn stereotyperend en doen geen recht aan het verschil in leerlingen en hun kwaliteiten. Het LAKS roept op om de optie om cum laude te slagen af te schaffen. Niet alle leerlingen hebben gelijke toegang tot de leermiddelen en ondersteuning die nodig zijn om cum laude te slagen. Daarnaast is het belangrijk om de focus van leren te verleggen naar persoonlijke groei en intrinsieke motivatie, in plaats van leerlingen te laten streven naar de hoogst haalbare cijfers. Het LAKS roept op om leerlingen niet te scheiden op basis van cognitieve vaardigheden, maar leerlingen met verschillende vaardigheden met elkaar samen te laten werken. Zo kunnen ze van én met elkaar leren.

Waarom vragen we hier aandacht voor? Dit onderwerp is ook opgenomen in het onderdeel ‘in beleid’, maar ook in de klas en op school is het goed om je bewust te zijn van de termen die je gebruikt om leerlingen met een beperking aan te duiden. Hoe zorg je er in de klas voor dat de taal die je gebruikt geen (onbedoelde) vooroordelen versterkt? Het is belangrijk om aan de persoon zelf te vragen hoe die wil dat diens chronische ziekte, neurodivergentie, handicap of beperking wordt benoemd. Dit kan verschillen per persoon en het is goed om daar rekening mee te houden. Voorbeelden hiervan noemen we in het eerste deel van deze taalgids. Probeer je als docent en medeleerling ook te verdiepen in de ondersteuning die leerlingen in je klas nodig hebben. Je kunt je inlezen, maar het is ook fijn om het aan de leerling zelf te vragen. Door met de leerling in gesprek te gaan, voorkom je vooroordelen over de ondersteuning die nodig is. Zo wordt er bij bijvoorbeeld hoogbegaafde leerlingen veel nadruk gelegd op de ‘uitzonderlijke intelligentie’ van de leerling, waardoor er minder begrip is voor de ondersteuning die de leerling nodig heeft. Het is dus belangrijk om de leerling altijd te betrekken bij keuzes die hen aangaan, zowel over het gebruik van beschrijvende woorden als over welke ondersteuning ze nodig hebben. Een nieuw wetsvoorstel pleit ervoor dat leerlingen bij het maken van een ontwikkelingsperspectief (OPP) hoorrecht krijgen: het recht om mee te praten. Wij vinden echter ook dat leerlingen zonder OPP betrokken moeten worden bij beslissingen over de ondersteuning die ze krijgen. Leerlingen weten namelijk zelf het beste wat ze nodig hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen.

51 Tips Ga met leerlingen in gesprek over de voorzieningen op school: welke voorzieningen zijn nog nodig om onderwijs inclusief te maken? Bespreek met elkaar de verschillende behoeften van de leerlingen in de klas, bijvoorbeeld tijdens een mentoruur. Hoe kunnen jullie als klas rekening houden met elkaars behoeften? En wat kan de docent doen?

Waarom vragen we hier aandacht voor? Stereotyperende en discriminerende woorden komen niet alleen voor in de klas doordat mensen ze verbaal gebruiken. Ook in de lesboeken komen dit soort woorden voor. Vaak zijn het zelfs geaccepteerde vaktermen. Juist daarop moeten we met elkaar kritisch zijn. Met de tijd zien we steeds beter in welke woorden eigenlijk niet geschikt zijn om mensen, groepen of gebeurtenissen te benoemen. We moeten daarom altijd kritisch blijven kijken naar welke woorden we in de lessen en in de lesstof gebruiken. Dat geldt voor alle vakken, hieronder lichten we geschiedenis en biologie uit. Geschiedenis Tijdens lessen kan het zijn dat het taalgebruik van en in de lesstof zelf bijdraagt aan het in stand houden van negatieve denkbeelden over anderen. Een vak als geschiedenis is hier een goed voorbeeld van. Geschiedenis helpt ons om het heden te begrijpen. Maar wanneer geschiedenis maar vanuit één kant wordt verteld, ontstaat er een eenzijdig beeld waarin sommige groepen onderbelicht blijven. Dit gebeurt bijvoorbeeld vaak bij lessen over de Trans-Atlantische slavernij, waarbij bijvoorbeeld opstanden van tot slaaf gemaakte mensen onderbelicht blijven. Een inclusieve en brede geschiedschrijving is belangrijk, omdat het bijdraagt aan een inclusieve samenleving. Het is dan ook heel belangrijk om te blijven stilstaan bij vragen als: wat wordt er verteld? Door wie? En hoe? Welke stemmen hoor je hier niet? Het LAKS tipt hier ook graag het hoofdstuk Educatie van het Zwart Manifest. Biologie Biologie bevat ook veel lesstof die uitsluitende gevolgen heeft. Bij biologie leren leerlingen bijvoorbeeld vaak nog dat er twee geslachten zijn: vrouw en man. Er is nauwelijks aandacht in de lesstof voor intersekse geslachtskenmerken en voor verschillende genderidentiteiten. Ook komt er veel heteronormativiteit kijken bij biologielessen. Leerlingen leren wat er gebeurt als man en vrouw seks hebben en er wordt uitgegaan van relaties tussen mannen en vrouwen. Hiermee sluit je andere seksualiteiten en romantische voorkeuren uit. Het is voor leerlingen belangrijk om te leren over seksualiteit en genderidentiteit voor hun eigen persoonlijke ontwikkeling en voor begrip voor hun klasgenoten. Maar niet alleen biologie en geschiedenis kennen deze vormen van discriminatie en uitsluiting. In opgaves voor allerlei vakken wordt er ook nog vaak uitgegaan van relaties tussen vrouwen en mannen, worden er veelvoorkomende ‘Nederlandse’ voornamen gebruikt en worden genderstereotypen versterkt. in de les

53 Tips Het LAKS adviseert om woorden te vermijden waarover door het maatschappelijk debat duidelijk is geworden dat mensen er aanstoot aan nemen. Te denken valt aan termen als de gouden eeuw of slaven. Deze woorden belichten een eurocentrisch denkbeeld en doen geen recht aan de complexiteit van de geschiedenis. Kies bij deze voorbeelden om te spreken van de zeventiende eeuw en tot slaaf gemaakte mensen. Het LAKS adviseert om met leerlingen samen te evalueren wat geschiktere termen zijn voor de verschillende tijdvakken. Ga samen na: doen deze benamingen recht aan wat er zich allemaal in de periode afspeelde? Kijk voor tips of inspiratie eens op de site van Fawaka Wereldburgerschap. Het LAKS adviseert ook om altijd na te gaan of onderwerpen met voldoende diepgang worden belicht, en niet enkel vanuit een eurocentrisch, Westers of heteronormatief perspectief. Op die manier kan worden voorkomen dat er onjuiste, onvolledige of zelfs stereotiepe beelden ontstaan over personen, groepen mensen of gebeurtenissen. Kijk eens met jouw leerlingen naar de lesboeken en opgaven die jullie nu gebruiken. Kun je bepaalde stereotypen en vooroordelen herkennen? Zijn het bijvoorbeeld alleen heterostellen die benoemd worden, welke voornamen vind je terug en zijn deze representatief voor de namen bij jou op school? Maak je zelf opdrachten om mee te oefenen in de les? Wees je dan bewust van vooroordelen en stereotiepe beelden die in deze opgaven terug (kunnen) komen.

55 Taal verdeelt en taal verbindt. Door taal leren wij elkaar en de wereld om ons heen kennen. Sommige woorden sluiten mensen buiten of zorgen ervoor dat er een onjuist beeld ontstaat over bepaalde mensen, bepaalde groepen of bepaalde ideeën. Taal vormt dus ons beeld van andere mensen en groepen. Juist daarom is het belangrijk om stil te staan bij de taal die we gebruiken, in woord en op papier. In deze taalgids kaart het LAKS verscheidene benamingen en begrippen binnen het onderwijs aan die uitsluitend kunnen werken. Onderwijs is er voor iedereen en iedereen is evenveel waard. Dit spreken we vaak genoeg hardop uit, maar doen wij dat in de juiste bewoordingen? Het doel van het LAKS is om met deze taalgids een stap richting een inclusiever schoolklimaat en inclusiever onderwijssysteem te zetten. De taalgids helpt hierbij door termen uit te lichten die aan vernieuwing/herziening toe zijn. Van zittenblijven naar een jaar overdoen en van mbo niveau 2 leerlingen, naar mbo 2 studenten. Het LAKS streeft ernaar deze taalgids elk bestuursjaar te herzien. Dit doen wij omdat het LAKS erkent dat taal veranderlijk is. Ook wij moeten blijven leren en evalueren welke woorden aan verandering toe zijn. De taalgids is een leidraad; geen voorschrift. Het LAKS blijft en gaat graag met alle belangenpartijen binnen en buiten het onderwijs in gesprek over taal. Daarnaast willen wij iedereen die in het onderwijs werkt of onderwijs volgt uitnodigen om samen inclusief taalgebruik te omarmen. Zowel in beleidsnota’s en in schoolboeken als in de klas en op het schoolplein is het belangrijk dat we nadenken over de taal die we gebruiken. Het onderwijs is voor iedereen en iedereen zou gelijk moeten zijn binnen het onderwijs. Daden zijn dan belangrijk, maar woorden evengoed.

@LAKSstagram info@laks.nl 030 7900 910 www.laks.nl Suggesties of wil je meedenken? Weet ons te vinden!

57 Colofon LAKS Taalgids 2024 Geïnspireerd door De Incomplete Stijlgids van WOMEN Inc. Words Matter van the National Museum of World Cultures Waarden Voor Een Nieuwe Taal van Code Diversiteit & Inclusie Met dank aan Stichting Combo JOBmbo Gemeente Amsterdam COC en GSA-netwerk VO-raad Rutgers, expertisecentrum seksualiteit Stichting Nederland Wordt Beter Fawaka Wereldburgerschap Regenboogloket LOWAN-vo Vormgeving en lay-out De Staat van Creatie

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=